In het beroepsonderwijs zijn –met een vluchtige blik – direct twee veranderingen waar te nemen. Ten eerste de snelle technologische en maatschappelijke veranderingen die vragen oproepen voor onderwijs en bedrijfsleven als: Is flexibel werken een blijvertje? Welke nieuwe business modellen en welke duurzame technologieën worden gemeengoed in bedrijven? En op welke wijze zullen deze het functioneren van bedrijven in de toekomst beïnvloeden? Ontwikkelingen die alle ook hun repercussies zullen hebben voor het onderwijs in de sfeer van competenties, vormgeving van opleidingen en de noodzaak van het adequaat inspringen op de snelle veranderingen? Deze eerste verandering leidt tot de tweede. De onafwendbare noodzaak tot samenwerking tussen publieke en private partijen – alleen al om bij te blijven – vindt in toenemende mate zijn beslag. Onafwendbaar omdat het voor een school onmogelijk is om als zelfstandige eenheid up to date te blijven van de snelle ontwikkelingen op bijvoorbeeld het gebied van de energie, om maar één sector te noemen. Voor een goede bedrijfsgerichte opleiding is nauwe samenwerking met de koplopers in het bedrijfsleven een conditio sine qua non.
Mijn betoog is dat traditionele overheidssturing tekort schiet bij het omgaan met deze veranderingen, door twee redenen. Ten eerste is zij te gefocust op de school als instituut: de overheid betaalt voor een bepaalde prestatie, namelijk het opleiden voor een diploma. Hierdoor wordt samenwerking niet gestimuleerd. Ten tweede is de sturing veel te weinig gericht op het stimuleren van leren en innoveren, waardoor het aanpassingsvermogen slechts beperkt is.